DEEL III: BELEID EN WERKING VAN DE UNIE
TITEL V: HET EXTERN OPTREDEN VAN DE UNIE
HOOFDSTUK II: HET GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID
AFDELING 1: GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
ARTIKEL III-294
1. In het kader van de beginselen en doelstellingen van zijn externe optreden, bepaalt en voert de Unie een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat alle terreinen van het buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt.
2. De lidstaten geven in een geest van loyaliteit en onderlinge solidariteit hun actieve en onvoorwaardelijke steun aan het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
De lidstaten werken samen om hun onderlinge politieke solidariteit te versterken en te ontwikkelen. Zij onthouden zich van ieder optreden dat in strijd is met de belangen van de Unie of dat afbreuk zou kunnen doen aan haar doeltreffendheid als bundelende kracht in de internationale betrekkingen.
De Raad en de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie zien erop toe dat deze beginselen in acht worden genomen.
3. De Unie voert het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uit door:
a) de algemene richtsnoeren vast te stellen,
b) Europese besluiten vast te stellen ter bepaling van:
i) het door de Unie uit te voeren optreden;
ii) de door de Unie in te nemen standpunten;
iii) de wijze van uitvoering van de onder de punten i) en ii) bedoelde Europese besluiten;
c) de systematische samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot de beleidsvoering te versterken.