DEEL I
TITEL IV: INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE UNIE
HOOFDSTUK I: INSTITUTIONEEL KADER
ARTIKEL I-26: De Europese Commissie
1. De Commissie bevordert het algemeen belang van de Unie en neemt daartoe passende initiatieven. Zij ziet toe op de toepassing zowel van de Grondwet als van de maatregelen die de instellingen krachtens de Grondwet vaststellen. Onder de controle van het Hof van Justitie van de Europese Unie ziet zij toe op de toepassing van het recht van de Unie. Zij voert de begroting uit en beheert de programma's. Zij oefent onder de bij de Grondwet bepaalde voorwaarden coördinerende, uitvoerende en beheerstaken uit. Zij zorgt voor de externe vertegenwoordiging van de Unie, behalve wat betreft het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de andere bij de Grondwet bepaalde gevallen. Zij neemt de initiatieven tot de jaarlijkse en meerjarige programmering van de Unie om interinstitutionele akkoorden tot stand te brengen.
2. Tenzij in de Grondwet anders is bepaald, kunnen wetgevingshandelingen van de Unie alleen op voorstel van de Commissie worden vastgesteld. Andere handelingen worden op voorstel van de Commissie vastgesteld in de gevallen waarin de Grondwet daarin voorziet.
3. De ambtstermijn van de Commissie bedraagt vijf jaar.
4. De leden van de Commissie worden op grond van hun algemene bekwaamheid en Europese inzet gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.
5. De eerste Commissie die wordt benoemd krachtens de Grondwet, bestaat uit één onderdaan van iedere lidstaat, met inbegrip van de voorzitter van de Commissie en van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, die een van de vice-voorzitters van de Commissie is.
6. Vanaf het verstrijken van de ambtstermijn van de in lid 5 bedoelde Commissie bestaat de Commissie uit een aantal leden, met inbegrip van de voorzitter van de Commissie en van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, dat overeenstemt met tweederde van het aantal lidstaten, tenzij de Europese Raad met eenparigheid van stemmen besluit dit aantal te wijzigen.
De leden van de Commissie worden volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid tussen de lidstaten, uit de onderdanen van de lidstaten gekozen. Dit systeem wordt door de Europese Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld bij een Europees besluit dat op de volgende beginselen wordt gebaseerd:
a) de lidstaten worden volstrekt gelijk behandeld wat betreft de bepaling van de volgorde en de ambtstermijn van hun onderdanen als leden van de Commissie; derhalve kan het verschil tussen het totale aantal mandaten van onderdanen van twee willekeurige lidstaten nooit meer dan één bedragen;
b) behoudens het bepaalde onder a), weerspiegelt de samenstelling van de Commissie te allen tijde in voldoende mate de demografische en geografische verscheidenheid van alle lidstaten.
7. De Commissie oefent haar verantwoordelijkheden volkomen onafhankelijk uit. Onverminderd artikel I-28, lid 2, vragen noch aanvaarden de leden van de Commissie instructies van enige regering, instelling, orgaan of instantie. Zij onthouden zich van iedere handeling die onverenigbaar is met het karakter van hun ambt of met de uitvoering van hun taak.
8. De Commissie legt als college verantwoording af aan het Europees Parlement. Het Europees Parlement kan zich overeenkomstig artikel III-340 uitspreken over een motie van afkeuring tegen de Commissie. Indien een dergelijke motie wordt aangenomen, nemen de leden van de Commissie collectief ontslag en legt ook de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie zijn functie in de Commissie neer.