4. PROTOCOL TOT VASTSTELLING VAN HET STATUUT VAN HET EUROPEES STELSEL VAN CENTRALE BANKEN EN VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,
GELEID DOOR DE WENS het statuut van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, bedoeld in de artikelen I-30 en III-187, lid 2, van de Grondwet, vast te stellen,
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa worden gehecht:
HOOFDSTUK I - EUROPEES STELSEL VAN CENTRALE BANKEN
Artikel 1 - Europees Stelsel van Centrale Banken
1. Overeenkomstig artikel I-30, lid 1, van de Grondwet vormen de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken het Europees Stelsel van Centrale Banken. De Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben, vormen het Eurostelsel.
2. Het Europees Stelsel van Centrale Banken en de Europese Centrale Bank voeren hun taken en werkzaamheden uit overeenkomstig de Grondwet en dit statuut.
HOOFDSTUK II - DOELSTELLINGEN EN TAKEN VAN HET EUROPEES STELSEL VAN CENTRALE BANKEN
Artikel 2 - Doelstellingen
Overeenkomstig artikel I-30, lid 2, en artikel III-185, lid 1, van de Grondwet is het hoofddoel van het Europees Stelsel van Centrale Banken het handhaven van prijsstabiliteit. Onverminderd dit doel ondersteunt het Europees Stelsel van Centrale Banken het algemene economische beleid in de Unie teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel I-3 van de Grondwet omschreven doelstellingen van de Unie. Het Europees Stelsel van Centrale Banken handelt in overeenstemming met het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging, waarbij een doelmatige allocatie van middelen wordt bevorderd, en met inachtneming van de beginselen die zijn neergelegd in artikel III-177 van de Grondwet.
Artikel 3 - Taken
1. Overeenkomstig artikel III-185, lid 2, van de Grondwet zijn de via het Europees Stelsel van Centrale Banken uit te voeren fundamentele taken:
a) het bepalen en uitvoeren van het monetair beleid van de Unie;
b) het verrichten van valutamarktoperaties overeenkomstig met artikel III-326 van de Grondwet;
c) het aanhouden en beheren van de officiële externe reserves van de lidstaten;
d) het bevorderen van een goede werking van het betalingsverkeer.
2. Overeenkomstig artikel III-185, lid 3, van de Grondwet laat lid 1, onder punt c), van dit artikel het aanhouden en beheren van werksaldi in buitenlandse valuta's door de regeringen van de lidstaten onverlet.
3. Overeenkomstig artikel III-185, lid 5, van de Grondwet draagt het Europees Stelsel van Centrale Banken bij tot een goede beleidsvoering van de bevoegde autoriteiten ten aanzien van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel.
Artikel 4 - Adviesfuncties
Overeenkomstig artikel III-185, lid 4, van de Grondwet wordt de Europese Centrale Bank geraadpleegd:
a) over elk voorstel voor een handeling van de Unie op de gebieden die onder haar verantwoordelijkheid vallen;
b) door de nationale autoriteiten over ieder ontwerp van regelgeving op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen, doch binnen de grenzen en onder de voorwaarden die de Raad volgens de procedure van artikel 41 vaststelt.
De Europese Centrale Bank kan advies uitbrengen aan de instellingen, organen of instanties van de Unie of aan nationale autoriteiten omtrent aangelegenheden op de gebieden die onder haar verantwoordelijkheid vallen.
Artikel 5 - Verzamelen van statistische gegevens
1. Teneinde de taken van het Europees Stelsel van Centrale Banken te kunnen vervullen, verzamelt de Europese Centrale Bank, bijgestaan door de nationale centrale banken, de benodigde statistische gegevens, hetzij bij de bevoegde nationale autoriteiten hetzij rechtstreeks bij de economische subjecten. Hiertoe werkt zij samen met de instellingen, organen of instanties van de Unie en met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of van derde landen en met internationale organisaties.
2. De nationale centrale banken voeren, voorzover mogelijk, de in lid 1 bedoelde taken uit.
3. De Europese Centrale Bank draagt waar nodig bij tot de harmonisatie van de regels en werkwijzen voor het verzamelen, opmaken en verspreiden van statistieken betreffende de gebieden die onder haar verantwoordelijkheid vallen.
4. De Raad bepaalt volgens de procedure van artikel 41 welke natuurlijke en rechtspersonen onderworpen zijn aan rapportageverplichtingen, hoe de geheimhoudingsplicht wordt geregeld, en hoe wordt voorzien in passende handhavingsbepalingen.
Artikel 6 - Internationale samenwerking
1. Op het terrein van de internationale samenwerking met betrekking tot de aan het Europees Stelsel van Centrale Banken opgedragen taken besluit de Europese Centrale Bank hoe het Europees Stelsel van Centrale Banken wordt vertegenwoordigd.
2. De Europese Centrale Bank en, met haar toestemming, de nationale centrale banken kunnen participeren in internationale monetaire instellingen.
3. Lid 1 en lid 2 laten artikel III-196 van de Grondwet onverlet.
HOOFDSTUK III - ORGANISATIE VAN HET EUROPEES STELSEL VAN CENTRALE BANKEN
Artikel 7 - Onafhankelijkheid
Overeenkomstig artikel III-188 van de Grondwet is het de Europese Centrale Bank, noch een nationale centrale bank noch enig lid van hun besluitvormende organen toegestaan bij de uitoefening van de bevoegdheden en het vervullen van de taken en plichten die bij de Grondwet en dit statuut aan hen zijn opgedragen, instructies te vragen aan dan wel te aanvaarden van instellingen, organen of instanties van de Unie, van regeringen van lidstaten of van enig ander orgaan. De instellingen, organen of instanties van de Unie alsmede de regeringen van de lidstaten verplichten zich ertoe dit beginsel te eerbiedigen en niet te trachten de leden van de besluitvormende organen van de Europese Centrale Bank of van de nationale centrale banken bij de uitvoering van hun taken te beïnvloeden.
Artikel 8 - Algemene grondslag
Het Europees Stelsel van Centrale Banken wordt bestuurd door de besluitvormende organen van de Europese Centrale Bank.
Artikel 9 - Europese Centrale Bank
1. De Europese Centrale Bank, die overeenkomstig artikel I-30, lid 3, van de Grondwet rechtspersoonlijkheid bezit, heeft in elk van de lidstaten de ruimste handelingsbevoegdheid die door de wetgeving van de betrokken lidstaat aan rechtspersonen wordt toegekend. De Europese Centrale Bank kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.
2. De Europese Centrale Bank heeft tot taak erop toe te zien dat de bij artikel III-185, leden 2, 3 en 5, van de Grondwet aan het Europees Stelsel van Centrale Banken opgedragen taken worden uitgevoerd, hetzij door eigen werkzaamheden overeenkomstig dit statuut hetzij via de nationale centrale banken, overeenkomstig artikel 12, lid 1, en artikel 14.
3. Overeenkomstig artikel III-187, lid 1, van de Grondwet zijn de besluitvormende organen van de Europese Centrale Bank de Raad van bestuur en de directie.
Artikel 10 - Raad van bestuur
1. Overeenkomstig artikel III-382, lid 1, van de Grondwet bestaat de Raad van bestuur uit de leden van de directie en de presidenten van de nationale centrale banken van de lidstaten die vallen onder een derogatie in de zin van artikel III-197 van de Grondwet.
2. Ieder lid van de Raad van bestuur heeft één stem. Met ingang van de datum waarop het aantal leden van de Raad van bestuur meer dan eenentwintig bedraagt, heeft ieder lid van de directie één stem en hebben vijftien presidenten stemrecht. De toewijzing en de roulatie van deze stemrechten geschieden als volgt:
a) met ingang van de datum waarop het aantal presidenten hoger is dan vijftien, en totdat het tweeëntwintig bedraagt, worden de presidenten in twee groepen gesplitst volgens de rangorde van de omvang van het aandeel van de lidstaat van de betrokken nationale centrale bank in het totale bruto binnenlands product tegen marktprijzen en in de totale geaggregeerde balans van de monetaire financiële instellingen van de lidstaten die de euro als munt hebben. Het aandeel in het totale bruto binnenlands product tegen marktprijzen en in de totale geaggregeerde balans van de monetaire financiële instellingen krijgt een gewicht van respectievelijk 5/6 en 1/6. De eerste groep bestaat uit vijf presidenten en de tweede groep uit de overige presidenten. De frequentie van de stemrechten van de bij de eerste groep ingedeelde presidenten is niet lager dan voor de presidenten van de tweede groep. Onder voorbehoud van de vorige zin, krijgt de eerste groep vier stemrechten toegewezen en de tweede groep elf stemrechten;
b) met ingang van de datum waarop het aantal presidenten tweeëntwintig bedraagt, worden de presidenten volgens een op basis van de onder a) genoemde criteria vastgestelde rangorde in drie groepen gesplitst. De eerste groep bestaat uit vijf presidenten en krijgt vier stemrechten toegewezen. De tweede groep bestaat uit de helft van het totale aantal presidenten, waarbij iedere fractie naar boven wordt afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, en krijgt acht stemrechten toegewezen. De derde groep bestaat uit de overige presidenten en krijgt drie stemrechten toegewezen;
c) binnen elke groep hebben de presidenten het stemrecht gedurende eenzelfde periode;
d) op de berekening van het aandeel in het totale bruto binnenlands product tegen marktprijzen is artikel 29, lid 2, van toepassing. De totale geaggregeerde balans van de monetaire financiële instellingen wordt berekend overeenkomstig het ten tijde van de berekening in de Unie toepasselijke statistische kader;
e) telkens wanneer het geaggregeerde bruto binnenlands product tegen marktprijzen overeenkomstig artikel 29, lid 3, wordt aangepast, dan wel telkens wanneer het aantal presidenten toeneemt, wordt overeenkomstig de in deze alinea bedoelde beginselen de omvang en/of de samenstelling van de groepen aangepast;
f) met tweederde meerderheid van de leden, die al dan niet stemrecht hebben, neemt de Raad van bestuur alle voor de toepassing van de in deze alinea bedoelde beginselen noodzakelijke maatregelen en kan hij besluiten de invoering van het roulatiesysteem uit te stellen totdat het aantal presidenten meer dan achttien bedraagt.
Slechts persoonlijk aanwezige leden hebben stemrecht. In afwijking van deze regel kan in het in artikel 12, lid 3, bedoelde reglement van orde worden bepaald dat leden van de Raad van bestuur hun stem via een teleconferentie kunnen uitbrengen. Dat reglement van orde bepaalt tevens dat een lid van de Raad van bestuur dat langdurig verhinderd is de vergaderingen van de Raad van bestuur bij te wonen, een plaatsvervanger kan aanwijzen als lid van de Raad van bestuur.
De eerste en de tweede alinea laten de stemrechten van alle leden van de Raad van bestuur, al dan niet met stemrecht, krachtens lid 3 en artikel 40, leden 2 en 3, onverlet. Tenzij in dit statuut anders is bepaald, besluit de Raad van bestuur met gewone meerderheid van de leden met stemrecht. Bij staking van stemmen is de stem van de president beslissend.
De Raad van bestuur kan alleen tot stemming overgaan, indien een quorum van tweederde van de leden met stemrecht aanwezig is. Indien het quorum niet aanwezig is, kan de president een buitengewone vergadering bijeenroepen waarin besluiten kunnen worden genomen zonder inachtneming van het quorum.
3. Voor alle besluiten die op grond van de artikelen 28, 29, 30, 32, 33 en 49 dienen te worden genomen, worden de stemmen van de leden van de Raad van bestuur gewogen overeenkomstig de verdeling van het geplaatste kapitaal van de Europese Centrale Bank onder de nationale centrale banken. Aan de stemmen van de directieleden wordt een gewicht van nul toegekend. Een besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt geacht te zijn aangenomen wanneer de stemmen voor het besluit ten minste tweederde van het geplaatste kapitaal van de Europese Centrale Bank en ten minste de helft van de aandeelhouders vertegenwoordigen. Indien een president verhinderd is, mag hij een plaatsvervanger aanwijzen om zijn gewogen stem uit te brengen.
4. De besprekingen van de vergaderingen zijn vertrouwelijk. De Raad van bestuur kan besluiten het resultaat van zijn beraadslagingen openbaar te maken.
5. De Raad van bestuur vergadert ten minste tienmaal per jaar.
Artikel 11 - Directie
1. Overeenkomstig artikel III-382, lid 2, eerste alinea, van de Grondwet bestaat de directie uit de president, de vice-president en vier andere leden.
De leden vervullen hun taken voltijds. Geen lid mag een al dan niet bezoldigde beroepswerkzaamheid verrichten, tenzij door de Raad van bestuur bij uitzondering afwijking van deze bepaling is toegestaan.
2. Overeenkomstig artikel III-382, lid 2, van de Grondwet worden de president, de vice president en de overige leden van de directie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen door de Europese Raad benoemd op aanbeveling van de Raad en na raadpleging van het Europees Parlement en de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank; zij worden gekozen uit personen met een erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied.
Zij worden voor een periode van acht jaar benoemd en zijn niet herbenoembaar.
Alleen zij die de nationaliteit van één van de lidstaten bezitten, kunnen lid van de directie zijn.
3. De arbeidsvoorwaarden van de leden van de directie, in het bijzonder hun salarissen, pensioenen en overige socialezekerheidsvoorzieningen, worden geregeld in overeenkomsten met de Europese Centrale Bank en worden vastgesteld door de Raad van bestuur op voorstel van een commissie bestaande uit drie door de Raad van bestuur benoemde leden en drie door de Raad benoemde leden. De leden van de directie hebben geen stemrecht ten aanzien van de in dit lid bedoelde aangelegenheden.
4. Indien een lid van de directie niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten, kan het Hof van Justitie hem op verzoek van de Raad van bestuur of van de directie ambtshalve ontslaan.
5. Ieder lid van de directie dat persoonlijk aanwezig is, heeft stemrecht en bezit daartoe één stem. Tenzij anders is bepaald, besluit de directie met gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de president beslissend. De stemprocedures worden vastgelegd in het in artikel 12, lid 3, bedoelde reglement van orde.
6. De directie draagt de verantwoordelijkheid voor de lopende zaken van de Europese Centrale Bank.
7. In elke vacature bij de directie wordt voorzien door de benoeming van een nieuw lid overeenkomstig lid 2.
Artikel 12 - Verantwoordelijkheden van de besluitvormende organen
1. De Raad van bestuur stelt de richtsnoeren vast en neemt de besluiten die nodig zijn voor het vervullen van de bij de Grondwet en dit statuut aan het Europees Stelsel van Centrale Banken opgedragen taken. De Raad van bestuur formuleert het monetair beleid van de Unie, in voorkomend geval met inbegrip van besluiten met betrekking tot intermediaire monetaire doelstellingen, de belangrijkste rentetarieven en de liquiditeitsvoorziening in het Europees Stelsel van Centrale Banken, en stelt de nodige richtsnoeren op voor de uitvoering ervan.
De directie voert het monetair beleid uit overeenkomstig de richtsnoeren en besluiten van de Raad van bestuur. In dat kader geeft de directie de nodige instructies aan de nationale centrale banken. Tevens kunnen aan de directie bij besluit van de Raad van bestuur bepaalde bevoegdheden worden gedelegeerd.
De Europese Centrale Bank doet, voorzover zulks mogelijk en passend wordt geacht en onverminderd dit artikel, een beroep op de nationale centrale banken voor de uitvoering van tot de taken van het Europees Stelsel van Centrale Banken behorende operaties.
2. De directie is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de vergaderingen van de Raad van bestuur.
3. De Raad van bestuur neemt een reglement van orde aan waarin de interne organisatie van de Europese Centrale Bank en haar besluitvormende organen wordt geregeld.
4. De Raad van bestuur oefent de in artikel 4 bedoelde adviesfuncties uit.
5. De Raad van bestuur neemt de in artikel 6 bedoelde besluiten.
Artikel 13 - President
1. De president of, bij diens afwezigheid, de vice-president zit de vergaderingen van de Raad van bestuur en van de directie van de Europese Centrale Bank voor.
2. Onverminderd artikel 38 vertegenwoordigt de president of de door hem aangewezen persoon de Europese Centrale Bank naar buiten toe.
Artikel 14 - Nationale centrale banken
1. Overeenkomstig artikel III-189 van de Grondwet waarborgt iedere lidstaat dat zijn nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank, verenigbaar is met de Grondwet en dit statuut.
2. De statuten van de nationale centrale banken bepalen in het bijzonder dat de ambtstermijn van een president van een nationale centrale bank minimaal vijf jaar is.
Een president kan slechts van zijn ambt worden ontheven indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten. Tegen een besluit daartoe kan de betrokken president of de Raad van bestuur beroep instellen bij het Hof van Justitie wegens schending van de Grondwet of van bepalingen ter uitvoering daarvan. Het beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naar het geval, vanaf de dag van bekendmaking van het besluit, vanaf de dag van kennisgeving ervan aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker er kennis van heeft gekregen.
3. De nationale centrale banken maken een integrerend deel uit van het Europees Stelsel van Centrale Banken en handelen in overeenstemming met de richtsnoeren en instructies van de Europese Centrale Bank. De Raad van bestuur neemt de nodige maatregelen teneinde te verzekeren dat aan de richtsnoeren en instructies van de Europese Centrale Bank wordt voldaan, en eist dat hem alle benodigde informatie wordt verstrekt.
4. De nationale centrale banken mogen andere functies vervullen dan die omschreven in dit statuut, tenzij de Raad van bestuur met een meerderheid van tweederde van de uitgebrachte stemmen vaststelt dat deze functies de doelstellingen en taken van het Europees Stelsel van Centrale Banken doorkruisen. Bedoelde functies worden onder verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de nationale centrale banken vervuld en worden niet geacht deel uit te maken van de functies van het Europees Stelsel van Centrale Banken.
Artikel 15 - Rapportageplicht
1. De Europese Centrale Bank stelt, ten minste elk kwartaal, verslagen op over de werkzaamheden van het Europees Stelsel van Centrale Banken en maakt deze openbaar.
2. Wekelijks wordt een geconsolideerd financieel overzicht van het Europees Stelsel van Centrale Banken openbaar gemaakt.
3. Overeenkomstig artikel III-383, lid 3, van de Grondwet stelt de Europese Centrale Bank voor het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad en de Commissie een jaarverslag op over de werkzaamheden van het Europees Stelsel van Centrale Banken en over het monetair beleid in het afgelopen jaar en het lopende jaar.
4. De in dit artikel bedoelde verslagen en overzichten worden aan belangstellenden gratis ter beschikking gesteld.
Artikel 16 - Bankbiljetten
Overeenkomstig artikel III-186, lid 1, van de Grondwet heeft de Raad van bestuur het alleenrecht machtiging te geven tot de uitgifte van eurobankbiljetten binnen de Unie. De Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken mogen dergelijke bankbiljetten uitgeven. De door de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken uitgegeven bankbiljetten zijn de enige bankbiljetten die binnen de Unie de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben.
De Europese Centrale Bank eerbiedigt zoveel mogelijk de bestaande gebruiken inzake de uitgifte en het ontwerp van bankbiljetten.
HOOFDSTUK IV - MONETAIRE FUNCTIES EN WERKZAAMHEDEN VAN HET EUROPEES STELSEL VAN CENTRALE BANKEN
Artikel 17 - Rekeningen aangehouden bij de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken
Teneinde hun werkzaamheden te kunnen verrichten, zijn de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken gerechtigd rekeningen te openen ten behoeve van kredietinstellingen, openbare lichamen en andere marktpartijen, en activa, waaronder girale effecten, in onderpand te aanvaarden.
Artikel 18 - Openmarkt- en krediettransacties
1. Om de doelstellingen van het Europees Stelsel van Centrale Banken te kunnen verwezenlijken en de taken ervan te kunnen vervullen, mogen de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken:
a) op de financiële markten opereren door aan- en verkoop, hetzij onvoorwaardelijk (contant en op termijn) hetzij onder beding van wederverkoop, respectievelijk wederaankoop, door het in lening geven of nemen van vorderingen en verhandelbaar papier, luidende in euro of andere valuta's, evenals van edele metalen;
b) krediettransacties verrichten met kredietinstellingen en andere marktpartijen, waarbij de verleende kredieten worden gedekt door toereikend onderpand.
2. De Europese Centrale Bank stelt de algemene grondslagen vast voor door haarzelf of de nationale centrale banken uit te voeren openmarkt- en krediettransacties, waaronder mede begrepen die voor de aankondiging van de voorwaarden waaronder zij bereid zijn dergelijke transacties aan te gaan.
Artikel 19 - Minimumreserves
1. Behoudens artikel 2 kan de Europese Centrale Bank eisen dat in de lidstaten gevestigde kredietinstellingen, met het oog op de doelstellingen van het monetair beleid, bij de Europese Centrale Bank en nationale centrale banken bepaalde minimumreserves aanhouden. De Raad van bestuur kan voorschriften omtrent de berekening en vaststelling van het vereiste bedrag vaststellen. Indien aan deze voorschriften niet wordt voldaan, is de Europese Centrale Bank gerechtigd boeterente te heffen en andere sancties met een vergelijkbaar effect op te leggen.
2. Voor de toepassing van dit artikel stelt de Raad volgens de procedure van artikel 41 de grondslag voor de minimumreserves en de maximaal toelaatbare ratio's tussen die reserves en hun grondslag vast, alsook passende sancties bij niet-naleving.
Artikel 20 - Andere instrumenten van monetair beleid
De Raad van bestuur kan, bij meerderheid van tweederde van de uitgebrachte stemmen, met inachtneming van artikel 2 besluiten tot het gebruik van alle andere door hem passend geachte instrumenten van monetair beleid.
Indien die instrumenten verplichtingen voor derden meebrengen, stelt de Raad, volgens de procedure van artikel 41, de reikwijdte ervan vast.
Artikel 21 - Transacties met openbare lichamen
1. Overeenkomstig artikel III-181 van de Grondwet is het de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken verboden voorschotten in rekening-courant of andere kredietfaciliteiten te verlenen aan instellingen, organen of instanties van de Unie, centrale overheden, regionale, lokale of andere overheden, overheidsinstanties, andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van de lidstaten. Ook het rechtstreeks van hen kopen van schuldbewijzen door de Europese Centrale Bank of de nationale centrale banken is verboden.
2. De Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken mogen optreden als "fiscal agent" voor de in lid 1 bedoelde lichamen.
3. Dit artikel is niet van toepassing op kredietinstellingen die in handen van de overheid zijn en waaraan in het kader van de liquiditeitsvoorziening door de centrale banken dezelfde behandeling door de nationale centrale banken en de Europese Centrale Bank wordt gegeven als aan particuliere kredietinstellingen.
Artikel 22 - Verrekenings- en betalingssystemen
De Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken zijn gerechtigd faciliteiten ter beschikking te stellen en de Europese Centrale Bank kan verordeningen vaststellen ter verzekering van doelmatige en deugdelijke verrekenings- en betalingssystemen binnen de Unie en met derde landen.
Artikel 23 - Externe werkzaamheden
De Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken mogen:
a) betrekkingen aangaan met centrale banken en financiële instellingen in andere landen en, waar passend, met internationale organisaties;
b) zowel contant als op termijn alle soorten deviezen en edele metalen kopen en verkopen. Het begrip "deviezen" omvat effecten en alle overige activa luidende in de valuta van enig land of in rekeneenheden, ongeacht de vorm waarin zij worden aangehouden;
c) de in dit artikel bedoelde activa aanhouden en beheren;
d) alle soorten bancaire transacties verrichten met derde landen en internationale organisaties, waaronder mede begrepen het verstrekken en opnemen van leningen.
Artikel 24 - Overige werkzaamheden
Naast de uit hun taken voortvloeiende werkzaamheden mogen de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken werkzaamheden verrichten voor eigen administratieve doeleinden en ten behoeve van hun personeel.
HOOFDSTUK V - BEDRIJFSECONOMISCH TOEZICHT
Artikel 25 - Bedrijfseconomisch toezicht
1. De Europese Centrale Bank kan adviezen uitbrengen aan en worden geraadpleegd door de Raad, de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten omtrent de reikwijdte en de uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie met betrekking tot het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel.
2. Overeenkomstig een Europese wet krachtens artikel III-185, lid 6, van de Grondwet kan de Europese Centrale Bank specifieke taken vervullen betreffende het beleid op het gebied van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en andere financiële instellingen, met uitzondering van verzekeringsondernemingen.
HOOFDSTUK VI - FINANCIËLE BEPALINGEN BETREFFENDE HET EUROPEES STELSEL VAN CENTRALE BANKEN
Artikel 26 - Financiële rekeningen
1. Het boekjaar van de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken begint op de eerste dag van januari en eindigt op de laatste dag van december.
2. De jaarrekening van de Europese Centrale Bank wordt door de directie opgesteld in overeenstemming met de door de Raad van bestuur vastgelegde grondslagen. De jaarrekening wordt door de Raad van bestuur vastgesteld en vervolgens gepubliceerd.
3. Voor analytische en operationele doeleinden stelt de directie een geconsolideerde balans van het Europees Stelsel van Centrale Banken op, die de van het Europees Stelsel van Centrale Banken deel uitmakende activa en passiva van de nationale centrale banken omvat.
4. Voor de toepassing van dit artikel stelt de Raad van bestuur de nodige regels vast ter standaardisatie van de financiële administratie en verslaglegging van de door de nationale centrale banken uitgevoerde werkzaamheden.
Artikel 27 - Accountantscontrole
1. De rekeningen van de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken worden gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants die op aanbeveling van de Raad van bestuur zijn aanvaard door de Raad. De accountants zijn zonder voorbehoud bevoegd alle boeken en rekeningen van de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken te onderzoeken en volledig te worden geïnformeerd over hun verrichtingen.
2. Artikel III-384 van de Grondwet is uitsluitend van toepassing op een doelmatigheidscontrole van de Europese Centrale Bank.
Artikel 28 - Kapitaal van de Europese Centrale Bank
1. Het kapitaal van de Europese Centrale Bank bedraagt 5 miljard euro. Het kapitaal kan in voorkomend geval worden verhoogd bij Europees besluit van de Raad van bestuur, die besluit met de gekwalificeerde meerderheid van stemmen die is voorgeschreven in artikel 10, lid 3, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die door de Raad volgens de procedure van artikel 41 worden vastgesteld.
2. Alleen de nationale centrale banken zijn gerechtigd op het kapitaal van de Europese Centrale Bank in te schrijven en aandeelhouder van de Europese Centrale Bank te zijn. De inschrijving op het kapitaal geschiedt volgens de overeenkomstig artikel 29 vastgestelde verdeelsleutel.
3. De Raad van bestuur bepaalt met de in artikel 10, lid 3, voorgeschreven gekwalificeerde meerderheid van stemmen in hoeverre en in welke vorm het kapitaal moet worden gestort.
4. Onder voorbehoud van lid 5, mogen de aandelen van de nationale centrale banken in het geplaatste kapitaal van de Europese Centrale Bank niet worden overgedragen, verpand of in beslag genomen.
5. Indien de in artikel 29 genoemde verdeelsleutel wordt aangepast, dragen de nationale centrale banken onderling aandelen in het kapitaal over in die mate dat de verdeling van de aandelen overeenkomt met de aangepaste sleutel. De Raad van bestuur stelt de modaliteiten en voorwaarden voor een dergelijke overdracht vast.
Artikel 29 - Verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal
1. De verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank, die voor het eerst is vastgesteld in 1998, bij de oprichting van het Europees Stelsel van Centrale Banken, wordt vastgesteld door aan elke nationale centrale bank een weging in deze sleutel toe te kennen die gelijk is aan de som van:
-- 50 % van het aandeel van de bevolking van de lidstaat in kwestie in de bevolking van de Unie tijdens het voorlaatste jaar voorafgaand aan de oprichting van het Europees Stelsel van Centrale Banken;
-- 50 % van het aandeel van het bruto binnenlands product van de lidstaat in kwestie in het bruto binnenlands product van de Unie tegen marktprijzen, als vastgesteld tijdens de vijf jaar voorafgaande aan het voorlaatste jaar vóór de oprichting van het Europees Stelsel van Centrale Banken.
De percentages worden naar onder of naar boven afgerond op het kleinste veelvoud van 0,0001 %.
2. De voor de toepassing van dit artikel benodigde statistieken worden door de Commissie verstrekt, overeenkomstig de door de Raad volgens de procedure van artikel 41 vastgestelde regels.
3. De aan de nationale centrale banken toegekende wegingen worden na de oprichting van het Europees Stelsel van Centrale Banken om de vijf jaar aangepast, naar analogie van lid 1. De aangepaste sleutel geldt met ingang van de eerste dag van het daaropvolgende jaar.
4. De Raad van bestuur treft alle andere maatregelen die voor de toepassing van dit artikel nodig zijn.
Artikel 30 - Overdracht van externe reserves aan de Europese Centrale Bank
1. Onverminderd artikel 28 wordt de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken tot een bedrag van 50 miljard euro gedoteerd met externe reserves, uitgezonderd valuta's van de lidstaten, euro's, reserveposities in het Internationaal Monetair Fonds en bijzondere trekkingsrechten. De Raad van bestuur besluit omtrent de door de Europese Centrale Bank op te roepen delen. De Europese Centrale Bank is ten volle gerechtigd om de aan haar overgedragen externe reserves aan te houden en te beheren en voor de in dit statuut omschreven doeleinden te gebruiken.
2. De bijdragen van iedere nationale centrale bank worden vastgesteld in verhouding tot haar aandeel in het geplaatste kapitaal van de Europese Centrale Bank.
3. Aan iedere nationale centrale bank wordt door de Europese Centrale Bank een vordering toegekend ter grootte van haar bijdrage. De Raad van bestuur bepaalt de denominatie en de rentevergoeding van dergelijke vorderingen.
4. Verdere stortingen van externe reserves boven de in lid 1 gestelde grens kunnen, overeenkomstig lid 2, door de Europese Centrale Bank worden opgeroepen, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die door de Raad volgens de procedure van artikel 41 worden vastgesteld.
5. De Europese Centrale Bank is gerechtigd reserveposities in het Internationaal Monetair Fonds en bijzondere trekkingsrechten aan te houden en te beheren, en te voorzien in het poolen van deze activa.
6. De Raad van bestuur treft alle andere maatregelen die voor de toepassing van dit artikel nodig zijn.
Artikel 31 - Door nationale centrale banken aangehouden externe reserves
1. Het is de nationale centrale banken toegestaan transacties te verrichten ter voldoening aan hun verplichtingen jegens internationale organisaties overeenkomstig artikel 23.
2. Alle overige transacties in externe reserves die nog door de nationale centrale banken worden aangehouden na de overdrachten bedoeld in artikel 30, en transacties van lidstaten met hun werksaldi in buitenlandse valuta's behoeven, boven een in het kader van lid 3 vast te stellen grens, de goedkeuring van de Europese Centrale Bank teneinde overeenstemming met het wisselkoersbeleid en het monetair beleid van de Unie te verzekeren.
3. De Raad van bestuur vaardigt richtsnoeren uit teneinde dergelijke transacties te vergemakkelijken.
Artikel 32 - Toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken
1. De inkomsten die de nationale centrale banken bij de uitoefening van de monetaire beleidstaken van het Europees Stelsel van Centrale Banken verkrijgen (hierna "monetaire inkomsten" te noemen), worden aan het einde van elk boekjaar volgens de onderstaande bepalingen toegedeeld.
2. De monetaire inkomsten van elke nationale centrale bank zijn gelijk aan de jaarinkomsten die zij verkrijgt uit de activa die worden aangehouden als tegenwaarde voor de in omloop zijnde bankbiljetten en de verplichtingen jegens kredietinstellingen uit hoofde van deposito's. Deze activa worden door de nationale centrale banken geoormerkt volgens door de Raad van bestuur vast te stellen richtsnoeren.
3. Indien de Raad van bestuur na de aanvang van de derde fase van oordeel is dat de balansindeling van de nationale centrale banken de toepassing van lid 2 niet mogelijk maakt, kan hij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten dat de monetaire inkomsten, in afwijking van lid 2, gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar volgens een alternatieve methode worden bepaald.
4. Op het bedrag van de monetaire inkomsten van elke nationale centrale bank worden de rentelasten in mindering gebracht die door de betrokken centrale bank zijn betaald over de verplichtingen jegens kredietinstellingen uit hoofde van deposito's overeenkomstig artikel 19.
De Raad van bestuur kan besluiten dat de nationale centrale banken worden vergoed voor de in verband met de uitgifte van bankbiljetten gemaakte kosten of, in uitzonderlijke omstandigheden, voor specifieke verliezen in verband met de monetaire beleidsoperaties die voor het Europees Stelsel van Centrale Banken zijn verricht. De vergoeding geschiedt in een door de Raad van bestuur passend geachte vorm. Deze bedragen kunnen met de monetaire inkomsten van de nationale centrale banken worden verrekend.
5. De som van de monetaire inkomsten van de nationale centrale banken wordt aan de nationale centrale banken toegedeeld naar rato van hun gestorte aandeel in het kapitaal van de Europese Centrale Bank, behoudens een eventueel besluit van de Raad van bestuur overeenkomstig artikel 33, lid 2.
6. De verrekening en de afwikkeling van de saldi afkomstig van de toedeling van de monetaire inkomsten worden door de Europese Centrale Bank verricht overeenkomstig de door de Raad van bestuur vastgestelde richtsnoeren.
7. De Raad van bestuur treft alle andere maatregelen die voor de toepassing van dit artikel nodig zijn.
Artikel 33 - Toedeling van nettowinst en -verlies van de Europese Centrale Bank
1. De nettowinst van de Europese Centrale Bank wordt in de onderstaande volgorde overgedragen:
a) een door de Raad van bestuur vast te stellen bedrag, dat niet meer dan 20 % van de nettowinst mag bedragen, wordt naar het algemeen reservefonds overgedragen tot een maximum van 100 % van het kapitaal;
b) de resterende nettowinst wordt onder de aandeelhouders van de Europese Centrale Bank verdeeld naar rato van hun gestorte aandelen.
2. In geval van een verlies van de Europese Centrale Bank wordt het tekort gedekt uit het algemeen reservefonds van de Europese Centrale Bank en, indien nodig, bij besluit van de Raad van bestuur, door de monetaire inkomsten van het betrokken boekjaar, naar rato van en tot ten hoogste de bedragen die overeenkomstig artikel 32, lid 5, aan de nationale centrale banken zijn toegedeeld.
HOOFDSTUK VII - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 34 - Rechtshandelingen
1. Overeenkomstig artikel III-190 van de Grondwet stelt de Europese Centrale Bank vast:
a) Europese verordeningen voorzover nodig voor de uitvoering van de taken omschreven in artikel 3, lid 1, onder a), artikel 19, lid 1, artikel 22 of artikel 25, lid 2, van dit statuut alsmede in de gevallen die worden bepaald in de in artikel 41 bedoelde Europese verordeningen en besluiten;
b) de Europese besluiten die nodig zijn voor de uitvoering van de bij de Grondwet en dit statuut aan het Europees Stelsel van Centrale Banken opgedragen taken;
c) aanbevelingen en adviezen.
2. De Europese Centrale Bank kan besluiten haar Europese besluiten, aanbevelingen en adviezen te publiceren.
3. Binnen de grenzen en onder de voorwaarden die door de Raad volgens de procedure van artikel 41 worden vastgesteld, is de Europese Centrale Bank gerechtigd om ondernemingen boeten en dwangsommen op te leggen bij niet-naleving van haar Europese verordeningen en besluiten.
Artikel 35 - Toetsing door de rechter en aanverwante aangelegenheden
1. De handelingen en nalatigheden van de Europese Centrale Bank zijn onderworpen aan toetsing en uitlegging door het Hof van Justitie van de Europese Unie in de gevallen en onder de voorwaarden vastgesteld in de Grondwet. De Europese Centrale Bank kan gerechtelijke procedures aanspannen in de gevallen en onder de voorwaarden vastgesteld in de Grondwet.
2. Geschillen tussen de Europese Centrale Bank, enerzijds, en haar crediteuren, debiteuren of andere personen, anderzijds, worden beslecht door de bevoegde nationale rechters, tenzij het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd is uitspraak te doen.
3. De Europese Centrale Bank is onderworpen aan de in artikel III-431 van de Grondwet omschreven aansprakelijkheidsregeling. De nationale centrale banken zijn aansprakelijk volgens hun onderscheiden nationale wetgevingen.
4. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding vervat in een door of namens de Europese Centrale Bank gesloten publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst.
5. Het besluit van de Europese Centrale Bank om een procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie in te stellen, wordt door de Raad van bestuur genomen.
6. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen in geschillen betreffende de nakoming door de nationale centrale banken van de verplichtingen die voor hen uit de Grondwet en uit dit statuut voortvloeien. Indien de Europese Centrale Bank van oordeel is dat een nationale centrale bank een van de krachtens de Grondwet of dit statuut op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, brengt zij dienaangaande een met redenen omkleed advies uit na de betrokken nationale centrale bank in de gelegenheid te hebben gesteld haar opmerkingen te maken. Indien de betrokken nationale centrale bank dit advies niet binnen de door de Europese Centrale Bank gestelde termijn opvolgt, kan de Europese Centrale Bank de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Artikel 36 - Personeel
1. De Raad van bestuur stelt op voorstel van de directie de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de Europese Centrale Bank vast.
2. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de arbeidsvoorwaarden, bevoegd ter zake van geschillen tussen de Europese Centrale Bank en haar personeelsleden.
Artikel 37 - Beroepsgeheim
1. Leden van de bestuursorganen en personeelsleden van de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken zijn gehouden, ook na beëindiging van hun taken, inlichtingen die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen, niet openbaar te maken.
2. Personen die toegang hebben tot gegevens die vallen onder een juridisch bindende handeling van de Unie waarbij een geheimhoudingsplicht wordt opgelegd, zijn aan die plicht onderworpen.
Artikel 38 - Tekenbevoegdheid
De Europese Centrale Bank wordt tegenover derden in rechte gebonden door de president of door twee leden van de directie of door de handtekeningen van twee personeelsleden van de Europese Centrale Bank die door de president naar behoren zijn gemachtigd om namens de Europese Centrale Bank te tekenen.
Artikel 39 - Voorrechten en immuniteiten
De Europese Centrale Bank geniet op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten die nodig zijn voor de vervulling van haar taken, overeenkomstig de bepalingen van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.
HOOFDSTUK VIII - WIJZIGING VAN HET STATUUT EN AANVULLENDE REGELGEVING
Artikel 40 - Vereenvoudigde wijzigingsprocedures
1. Overeenkomstig artikel III-187, lid 3, van de Grondwet kunnen artikel 5, leden 1, 2 en 3, de artikelen 17 en 18, artikel 19, lid 1, de artikelen 22, 23, 24 en 26, artikel 32, leden 2, 3, 4 en 6, artikel 33, lid 1, onder a), en artikel 36 van dit statuut bij Europese wet worden herzien:
a) hetzij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Europese Centrale Bank;
b) hetzij op aanbeveling van de Europese Centrale Bank en na raadpleging van de Commissie.
2. Artikel 10, lid 2, kan bij Europees besluit van de Europese Raad, hetzij op aanbeveling van de Europese Centrale Bank en na raadpleging van het Europees Parlement en de Commissie, hetzij op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank, met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd. De wijzigingen treden pas in werking nadat zij door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn goedgekeurd.
3. Tot een aanbeveling van de Europese Centrale Bank uit hoofde van dit artikel wordt in de Raad van bestuur met eenparigheid van stemmen besloten.
Artikel 41 - Aanvullende regelgeving
Overeenkomstig artikel III-187, lid 4, van de Grondwet stelt de Raad de Europese verordeningen en besluiten vast betreffende de maatregelen bedoeld in artikel 4, artikel 5, lid 4, artikel 19, lid 2, artikel 20, artikel 28, lid 1, artikel 29, lid 2, artikel 30, lid 4, en artikel 34, lid 3, van dit statuut. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement:
a) hetzij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Europese Centrale Bank;
b) hetzij op aanbeveling van de Europese Centrale Bank en na raadpleging van de Commissie.
HOOFDSTUK IX - OVERGANGSBEPALINGEN EN ANDERE BEPALINGEN BETREFFENDE HET EUROPEES STELSEL VAN CENTRALE BANKEN
Artikel 42 - Algemene bepalingen
1. Een derogatie als bedoeld in artikel III-197, lid 1, van de Grondwet brengt mee dat voor de betrokken lidstaat uit de volgende artikelen van dit statuut geen rechten of verplichtingen voortvloeien: artikelen 3 en 6, artikel 9, lid 2, artikel 12, lid 1, artikel 14, lid 3, artikelen 16, 18, 19, 20, 22 en 23, artikel 26, lid 2, artikelen 27, 30, 31, 32, 33, 34 en 50.
2. De centrale banken van de lidstaten die vallen onder een derogatie als bedoeld in artikel III-197, lid 1, van de Grondwet behouden hun bevoegdheden op het gebied van het monetair beleid overeenkomstig de nationale wetgeving.
3. Overeenkomstig artikel III-197, lid 2, tweede alinea, van de Grondwet wordt "lidstaten" in artikel 3, artikel 11, lid 2, en artikel 19 van dit statuut gelezen als "lidstaten die de euro als munt hebben".
4. "Nationale centrale banken" wordt gelezen als "centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben" in artikel 9, lid 2, artikel 10, leden 2 en 3, artikel 12, lid 1, artikelen 16, 17, 18, 22, 23, 27, 30, 31, 32, artikel 33, lid 2, en artikel 50 van dit statuut.
5. "Aandeelhouders" wordt gelezen als "nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben" in artikel 10, lid 3, en artikel 33, lid 1.
6. "Het geplaatste kapitaal van de Europese Centrale Bank" wordt gelezen als "het kapitaal van de Europese Centrale Bank dat is geplaatst bij de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben" in artikel 10, lid 3, en artikel 30, lid 2.
Artikel 43 - Overgangstaken van de Europese Centrale Bank
De Europese Centrale Bank neemt de in artikel III-199, lid 2, van de Grondwet bedoelde vroegere functies van het Europees Monetair Instituut over die na de invoering van de euro wegens de derogaties van een of meer lidstaten nog moeten worden vervuld.
De Europese Centrale Bank verstrekt advies bij de voorbereiding van het intrekken van de derogaties bedoeld in artikel III-198 van de Grondwet.
Artikel 44 - Algemene Raad van de Europese Centrale Bank
1. Onverminderd artikel III-187, lid 1, van de Grondwet, wordt de Algemene Raad opgericht als derde besluitvormend orgaan van de Europese Centrale Bank.
2. De Algemene Raad bestaat uit de president en de vice-president van de Europese Centrale Bank en de presidenten van de nationale centrale banken. De overige leden van de directie mogen zonder stemrecht deelnemen aan de vergaderingen van de Algemene Raad.
3. De verantwoordelijkheden van de Algemene Raad zijn volledig opgesomd in artikel 46.
Artikel 45 - Werking van de Algemene Raad
1. De president of, bij zijn afwezigheid, de vice-president van de Europese Centrale Bank zit de vergaderingen van de Algemene Raad van de Europese Centrale Bank voor.
2. De voorzitter van de Raad en een lid van de Commissie mogen zonder stemrecht deelnemen aan vergaderingen van de Algemene Raad.
3. De president bereidt de vergaderingen van de Algemene Raad voor.
4. In afwijking van artikel 12, lid 3, neemt de Algemene Raad zijn reglement van orde aan.
5. Het secretariaat van de Algemene Raad wordt verzorgd door de Europese Centrale Bank.
Artikel 46 - Verantwoordelijkheden van de Algemene Raad
1. De Algemene Raad a) voert de in artikel 43 bedoelde taken uit;
b) verleent medewerking aan de adviesfuncties bedoeld in artikel 4 en artikel 25, lid 1.
2. De Algemene Raad verleent medewerking aan:
a) het verzamelen van statistische gegevens als bedoeld in artikel 5;
b) de in artikel 15 bedoelde rapportageactiviteiten van de Europese Centrale Bank;
c) het opstellen van de in artikel 26, lid 4, bedoelde regels die nodig zijn voor de toepassing van artikel 26;
d) het treffen van alle andere in artikel 29, lid 4, bedoelde maatregelen die nodig zijn voor de toepassing van artikel 29;
e) het vaststellen van de in artikel 36 bedoelde arbeidsvoorwaarden van het personeel van de Europese Centrale Bank.
3. De Algemene Raad verleent medewerking aan de nodige voorbereidingen voor het onherroepelijk vaststellen van de wisselkoersen van de valuta's van de lidstaten die vallen onder een derogatie ten opzichte van de euro, als bedoeld in artikel III-198, lid 3, van de Grondwet.
4. De Algemene Raad wordt door de president van de Europese Centrale Bank in kennis gesteld van de besluiten van de Raad van bestuur.
Artikel 47 - Overgangsbepalingen voor het kapitaal van de Europese Centrale Bank
Overeenkomstig artikel 29 wordt aan elke nationale centrale bank een weging toegekend in de verdeelsleutel voor inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank. In afwijking van artikel 28, lid 3, storten de centrale banken van de lidstaten die vallen onder een derogatie het kapitaal waarop zij hebben ingeschreven niet, tenzij de Algemene Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen die ten minste tweederde van het geplaatste kapitaal van de Europese Centrale Bank en ten minste de helft van de aandeelhouders vertegenwoordigt, besluit dat een minimumpercentage moet worden gestort als bijdrage aan de bedrijfskosten van de Europese Centrale Bank.
Artikel 48 - Latere storting van kapitaal, reserves en voorzieningen van de Europese Centrale Bank
1. De centrale bank van een lidstaat waarvan de derogatie is ingetrokken, stort haar aandeel in het kapitaal van de Europese Centrale Bank ten belope van hetzelfde percentage als de andere centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben en draagt overeenkomstig artikel 30, lid 1, haar externe reserves aan de Europese Centrale Bank over. Het over te dragen bedrag wordt bepaald door de euro-waarde tegen lopende wisselkoersen van de reeds overeenkomstig artikel 30, lid 1, aan de Europese Centrale Bank overgedragen externe reserves te vermenigvuldigen met de ratio tussen het aantal aandelen waarop de betrokken nationale centrale bank heeft ingeschreven en het aantal aandelen dat de andere nationale centrale banken al hebben volgestort.
2. Behalve de storting die overeenkomstig lid 1, moet worden verricht, draagt de betrokken nationale centrale bank bij tot de reserves van de Europese Centrale Bank, tot de met reserves gelijkgestelde voorzieningen, en tot het bedrag dat nog moet worden toegerekend aan de reserves en voorzieningen overeenkomstig het saldo van de winst-en-verliesrekening per 31 december van het jaar voorafgaand aan de intrekking van de derogatie. De verschuldigde bijdrage wordt bepaald door het bedrag van de reserves, als hierboven omschreven en als voorkomend op de goedgekeurde balans van de Europese Centrale Bank, te vermenigvuldigen met de ratio tussen het aantal aandelen waarop de betrokken centrale bank heeft ingeschreven en het aantal aandelen dat de andere centrale banken al hebben volgestort.
3. Zodra één of meer landen lid van de Unie worden en hun respectieve nationale centrale banken deel gaan uitmaken van het Europees Stelsel van Centrale Banken, worden het geplaatste kapitaal van de Europese Centrale Bank en het plafond voor de externe reserves die aan de Europese Centrale Bank mogen worden overgedragen, automatisch verhoogd. De verhoging wordt bepaald door de op dat ogenblik geldende bedragen te vermenigvuldigen met de ratio tussen de weging, in het kader van de verdeelsleutel voor de inschrijving op het uitgebreide kapitaal, van de toetredende nationale centrale banken enerzijds, en de weging van de nationale centrale banken die reeds deel uitmaken van het Europees Stelsel van Centrale Banken anderzijds. De weging van elke nationale centrale bank in de verdeelsleutel wordt berekend naar analogie van artikel 29, lid 1, en in overeenstemming met artikel 29, lid 2. De referentieperioden voor de statistische gegevens zijn dezelfde als die welke zijn toegepast voor de laatste vijfjaarlijkse aanpassing van de wegingen krachtens artikel 29, lid 3.
Artikel 49 - Afwijking van artikel 32
1. Wanneer de Raad van bestuur na de aanvang van de derde fase besluit dat de toepassing van artikel 32 resulteert in aanzienlijke wijzigingen in de relatieve inkomensposities van de nationale centrale banken, wordt het bedrag aan inkomsten dat ingevolge artikel 32 moet worden toegedeeld, verminderd met een uniform percentage, dat in het eerste boekjaar na de aanvang van de derde fase niet meer dan 60 mag bedragen, en dat in elk volgend boekjaar met ten minste 12 procentpunten afneemt.
2. Lid 1, is niet langer van toepassing dan vijf boekjaren na de aanvang van de derde fase.
Artikel 50 - Inwisseling van bankbiljetten in de valuta's van de lidstaten
Na de onherroepelijke vaststelling van de wisselkoersen overeenkomstig artikel III-198, lid 3, van de Grondwet treft de Raad van bestuur de noodzakelijke maatregelen om te verzekeren dat bankbiljetten luidende in valuta's van de lidstaten met onherroepelijk vastgestelde wisselkoersen door de nationale centrale banken worden ingewisseld tegen hun respectieve pari-waarden.
Artikel 51 - Toepasselijkheid van de overgangsbepalingen
Indien en zolang er lidstaten zijn die onder een derogatie vallen, zijn de artikelen 42 tot en met 47 van toepassing.