DEEL III: Beleid en werking van de Unie
TITEL III: INTERN BELEID EN OPTREDEN
HOOFDSTUK II: HET ECONOMISCH EN MONETAIR BELEID
AFDELING 5: OVERGANGSBEPALINGEN
ARTIKEL III-197
1. De lidstaten ten aanzien waarvan de Raad niet heeft besloten dat zij voldoen aan de nodige voorwaarden voor de invoering van de euro, worden hierna "lidstaten die vallen onder een derogatie" genoemd.
2. De onderstaande bepalingen van de Grondwet zijn niet van toepassing op de lidstaten die onder een derogatie vallen:
a) de aanneming van de onderdelen van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid die in algemene zin betrekking hebben op de eurozone (artikel III-179, lid 2);
b) verbindende maatregelen om buitensporige tekorten te verminderen (artikel III-184, leden 9 en 10);
c) doelstellingen en taken van het Europees Stelsel van Centrale Banken (artikel III-185, leden 1, 2, 3 en 5);
d) uitgifte van de euro (artikel III-186);
e) handelingen van de Europese Centrale Bank (artikel III-190);
f) maatregelen met betrekking tot het gebruik van de euro (artikel III-191);
g) monetaire overeenkomsten (artikel III-326);
h) aanwijzing van de leden van de directie van de Europese Centrale Bank (artikel III-382, lid 2);
i) Europese besluiten houdende gemeenschappelijke standpunten in de bevoegde internationale financiële instellingen en conferenties over kwesties die voor de economische en monetaire unie van bijzonder belang zijn (artikel III-196, lid 1);
j) maatregelen met het oog op een gezamenlijke vertegenwoordiging in de internationale financiële instellingen en conferenties (artikel III-196, lid 2).
Derhalve wordt in de onder a) tot en met j) genoemde artikelen "lidstaten" gelezen als "de lidstaten die de euro als munt hebben".
3. De lidstaten die onder een derogatie vallen, alsmede hun nationale centrale banken, zijn uitgesloten van de rechten en plichten in het kader van het Europees Stelsel van Centrale Banken, overeenkomstig hoofdstuk IX van het statuut van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank.
4. De stemrechten van de leden van de Raad die de lidstaten vertegenwoordigen welke onder een derogatie vallen, worden geschorst tijdens de aanneming door de Raad van de maatregelen bedoeld in de in lid 2 opgesomde artikelen, alsmede in de volgende gevallen:
a) bij de vaststelling van aanbevelingen die in het kader van het multilaterale toezicht worden gericht tot de lidstaten die de euro als munt hebben, met inbegrip van aanbevelingen over de stabiliteitsprogramma's en waarschuwingen (artikel III-179, lid 4);
b) bij de aanneming van maatregelen inzake buitensporige tekorten ten aanzien van lidstaten die de euro als munt hebben (artikel III-184, leden 6, 7, 8 en 11).
Onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt verstaan ten minste 55% van de andere leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de deelnemende lidstaten. Een blokkerende minderheid moet ten minste uit het minimumaantal van die leden van de Raad bestaan die meer dan 35% van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen.
ARTIKEL III-198
1. Ten minste om de twee jaar of op verzoek van een lidstaat die valt onder een derogatie, brengen de Commissie en de Europese Centrale Bank verslag uit aan de Raad over de vooruitgang die door de onder een derogatie vallende lidstaten is geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van de economische en monetaire unie. Deze verslagen bevatten met name een onderzoek naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving van ieder van deze lidstaten, met inbegrip van het statuut van zijn nationale centrale bank, met de artikelen III-188 en III-189 en met het statuut van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank. In deze verslagen wordt ook nagegaan of een hoge mate van duurzame convergentie is bereikt, aan de hand van de mate waarin elk van deze lidstaten aan de volgende criteria voldoet:
a) een hoge mate van prijsstabiliteit, die blijkt uit een inflatiepercentage dat dicht ligt bij dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van de prijsstabiliteit het best presteren;
b) het houdbare karakter van de situatie van de overheidsfinanciën; dit blijkt uit een begrotingssituatie van de overheid zonder een buitensporig tekort als bedoeld in artikel III-184, lid 6;
c) de inachtneming van de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel, gedurende ten minste twee jaar, zonder devaluatie van de munt ten opzichte van de euro;
d) de duurzaamheid van de convergentie die is bereikt door de lidstaat die onder een derogatie valt, en van zijn deelneming aan het wisselkoersmechanisme, hetgeen tot uitdrukking komt in de niveaus van de rentevoeten voor de lange termijn.
De vier in dit lid genoemde criteria en de perioden tijdens welke daaraan moet worden voldaan, worden nader bepaald in het protocol betreffende de convergentiecriteria van de Europese Centrale Bank. In de verslagen van de Commissie en van de Europese Centrale Bank wordt ook rekening gehouden met de resultaten van de integratie van de markten, de situatie en de ontwikkeling van de lopende rekeningen van de betalingsbalansen, en een onderzoek naar de ontwikkeling van de loonkosten per eenheid product en andere prijsindicatoren.
2. Na raadpleging van het Europees Parlement en na bespreking in de Europese Raad, stelt de Raad op voorstel van de Commissie bij Europees besluit vast, welke onder een derogatie vallende lidstaten aan de noodzakelijke voorwaarden volgens de in lid 1 genoemde criteria voldoen, en trekt hij de derogaties van de betrokken lidstaten in.
De Raad besluit na een aanbeveling te hebben ontvangen van een gekwalificeerde meerderheid van diegenen onder zijn leden die de lidstaten vertegenwoordigen welke de euro als munt hebben. Deze leden handelen binnen zes maanden nadat de Raad het Commissievoorstel heeft ontvangen.
Onder de in de tweede alinea bedoelde gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt verstaan ten minste 55% van de leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de deelnemende lidstaten. Een blokkerende minderheid moet ten minste uit het minimumaantal van die leden van de Raad bestaan die meer dan 35% van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen.
3. Indien volgens de procedure van lid 2 wordt besloten een derogatie te beëindigen, stelt de Raad op voorstel van de Commissie bij Europese verordening of Europees besluit onherroepelijk de koers vast waartegen de munteenheid van de betrokken lidstaat wordt vervangen door de euro, en neemt hij de overige maatregelen die nodig zijn voor de invoering van de euro als enige munteenheid in die lidstaat. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen van de leden die de lidstaten vertegenwoordigen welke de euro als munt hebben, en van de betrokken lidstaat, na raadpleging van de Europese Centrale Bank.
ARTIKEL III-199
1. Indien en zolang er onder een derogatie vallende lidstaten zijn, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel III-187, lid 1, de in artikel 45 van het statuut van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank bedoelde Algemene Raad van de Europese Centrale Bank als derde besluitvormend orgaan van de Europese Centrale Bank gevormd.
2. Indien en zolang er onder een derogatie vallende lidstaten zijn, heeft de Europese Centrale Bank ten aanzien van die lidstaten de taak:
a) de samenwerking tussen de nationale centrale banken van de lidstaten te versterken;
b) de coördinatie van het monetair beleid van de lidstaten te versterken teneinde prijsstabiliteit te verzekeren;
c) zorg te dragen voor de werking van het wisselkoersmechanisme;
d) overleg te plegen over aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de nationale centrale banken vallen en die van invloed zijn op de stabiliteit van de financiële instellingen en markten;
e) de vroegere taken uit te oefenen van het Europees Fonds voor monetaire samenwerking, die eerder waren overgenomen door het Europees Monetair Instituut.
ARTIKEL III-200
Iedere lidstaat die onder een derogatie valt, behandelt zijn wisselkoersbeleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang. Daarbij houdt hij rekening met de ervaring die is opgedaan bij de samenwerking in het kader van het wisselkoersmechanisme.
ARTIKEL III-201
1. In geval van moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een onder een derogatie vallende lidstaat, die voortvloeien hetzij uit het ontbreken van het globaal evenwicht van zijn balans hetzij uit de aard van zijn beschikbare deviezen, en die met name de werking van de interne markt of de verwezenlijking van de gemeenschappelijke handelspolitiek in gevaar kunnen brengen, onderwerpt de Commissie de toestand in die staat en de maatregelen welke hij overeenkomstig de Grondwet met gebruikmaking van alle hem ten dienste staande middelen heeft genomen of kan nemen, onverwijld aan een onderzoek. De Commissie geeft aan welke maatregelen zij de betrokken lidstaat aanbeveelt. Indien de actie die wordt ondernomen door de onder een derogatie vallende lidstaat en de door de Commissie in overweging gegeven maatregelen niet voldoende blijken te zijn om de ondervonden of dreigende moeilijkheden uit de weg te ruimen, doet de Commissie, na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité, aan de Raad aanbevelingen tot onderlinge bijstand en betreffende passende methoden daarvoor.
De Commissie houdt de Raad regelmatig op de hoogte van de toestand en de ontwikkeling daarvan.
2. De Raad stelt de Europese verordeningen of Europese besluiten vast waarbij de wederzijdse bijstand wordt toegekend en die de voorwaarden en de wijze van toepassing daarvan bepalen. De wederzijdse bijstand kan met name de vorm aannemen van:
a) een gezamenlijk optreden bij andere internationale organisaties waarop de lidstaten die onder een derogatie vallen, een beroep kunnen doen;
b) maatregelen die nodig zijn om verlegging van het handelsverkeer te vermijden, wanneer de lidstaat die onder een derogatie valt en die in moeilijkheden verkeert, kwantitatieve beperkingen ten aanzien van derde landen handhaaft of deze weder invoert;
c) de verlening van beperkte kredieten door andere lidstaten, onder voorbehoud van hun toestemming.
3. Indien de door de Commissie aanbevolen onderlinge bijstand door de Raad niet is goedgekeurd of indien de goedgekeurde wederzijdse bijstand en de getroffen maatregelen ontoereikend zijn, machtigt de Commissie de lidstaat die onder een derogatie valt en die in moeilijkheden verkeert, vrijwaringsmaatregelen te nemen waarvan zij de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt.
De Raad kan deze machtiging intrekken en deze voorwaarden en de wijze van toepassing wijzigen.
ARTIKEL III-202
1. In geval van een plotselinge crisis in de betalingsbalans en indien een Europees besluit als bedoeld in artikel III-201, lid 2, niet onmiddellijk wordt vastgesteld, kan een lidstaat die onder een derogatie valt, te zijner bescherming vrijwaringsmaatregelen treffen. Die maatregelen moeten zo weinig mogelijk verstoringen in de werking van de interne markt teweegbrengen en mogen niet verder reiken dan strikt onontbeerlijk is om de plotseling opgetreden moeilijkheden te overwinnen.
2. De Commissie en de andere lidstaten moeten van de in lid 1 bedoelde vrijwaringsmaatregelen uiterlijk op het tijdstip van hun inwerkingtreding op de hoogte worden gebracht. De Commissie kan de Raad wederzijdse bijstand overeenkomstig artikel III-201 aanbevelen.
3. De Raad kan op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité bij Europees besluit vaststellen dat de betrokken lidstaat de in lid 1 bedoelde vrijwaringsmaatregelen moet wijzigen, schorsen of intrekken.