DEEL I

TITEL V: UITOEFENING VAN DE BEVOEGDHEDEN VAN DE UNIE

HOOFDSTUK I: GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

ARTIKEL I-36: Gedelegeerde Europese verordeningen

1. In de Europese wetten en kaderwetten kan aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen gedelegeerde Europese verordeningen vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-wezenlijke onderdelen van de wet of kaderwet.

In de Europese wetten en kaderwetten worden uitdrukkelijk de doelstellingen, de inhoud, de strekking en de duur van de bevoegdheidsdelegatie afgebakend. Wezenlijke onderdelen van een gebied worden uitsluitend bij Europese wet of kaderwet geregeld en kunnen derhalve niet het voorwerp zijn van bevoegdheidsdelegatie.

2. In de Europese wetten en kaderwetten worden de voorwaarden waaraan de delegatie is onderworpen, uitdrukkelijk vastgesteld. Dit kunnen de volgende voorwaarden zijn:

a) het Europees Parlement of de Raad kan besluiten de delegatie in te trekken;

b) de gedelegeerde Europese verordening kan pas in werking treden indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in de Europese wet of kaderwet gestelde termijn geen bezwaar heeft aangetekend.

Voor de toepassing van het bepaalde onder a) en b) besluit het Europees Parlement bij meerderheid van zijn leden en besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.