34. PROTOCOL BETREFFENDE DE OVERGANGSBEPALINGEN INZAKE DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE UNIE
DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,
OVERWEGENDE dat de overgang van, enerzijds, de Europese Unie die is ingesteld bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Europese Gemeenschap naar, anderzijds, de hiervoor in de plaats tredende Europese Unie die is ingesteld bij het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, in goede banen moet worden geleid; dat hiertoe overgangsbepalingen moeten worden vastgesteld die zullen gelden voordat de bepalingen van de Grondwet en de voor de uitvoering daarvan noodzakelijke handelingen van kracht worden,
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:
TITEL I BEPALINGEN BETREFFENDE HET EUROPEES PARLEMENT
Artikel 1
1. Lang genoeg vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2009 stelt de Europese Raad, overeenkomstig artikel I-20, lid 2, tweede alinea, van de Grondwet, een Europees besluit vast inzake de samenstelling van het Europees Parlement.
2. In de zittingsperiode 2004-2009 blijven de samenstelling en het aantal in iedere lidstaat gekozen vertegenwoordigers in het Europees Parlement die welke bestonden op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, te weten:
land | zetels |
---|---|
België | 24 |
Cyprus | 6 |
Denemarken | 14 |
Duitsland | 99 |
Estland | 6 |
Finland | 14 |
Frankrijk | 78 |
Griekenland | 24 |
Hongarije | 24 |
Ierland | 13 |
Italië | 78 |
Letland | 9 |
Litouwen | 13 |
Luxemburg | 6 |
Malta | 5 |
Nederland | 27 |
Oostenrijk | 18 |
Polen | 54 |
Portugal | 24 |
Slovenië | 7 |
Slowakije | 14 |
Spanje | 54 |
Tsjechische Republiek | 24 |
Verenigd Koninkrijk | 78 |
Zweden | 19 |
TITEL II BEPALINGEN BETREFFENDE DE EUROPESE RAAD EN DE RAAD
Artikel 2
1. De bepalingen van artikel I-25, leden 1, 2 en 3, van de Grondwet, betreffende de bepaling van de gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Europese Raad en de Raad, worden van kracht op 1 november 2009, nadat overeenkomstig artikel I-20, lid 2, van de Grondwet de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2009 hebben plaatsgevonden.
2. Tot en met 31 oktober 2009 zijn de volgende bepalingen van kracht, onverminderd artikel I-25, lid 4, van de Grondwet.
Voor de beslissingen van de Europese Raad en de Raad waarvoor een gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist is, worden de stemmen van de leden als volgt gewogen:
land | weging |
---|---|
België | 12 |
Cyprus | 4 |
Denemarken | 7 |
Duitsland | 29 |
Estland | 4 |
Finland | 7 |
Frankrijk | 29 |
Griekenland | 12 |
Hongarije | 12 |
Ierland | 7 |
Italië | 29 |
Letland | 4 |
Litouwen | 7 |
Luxemburg | 4 |
Malta | 3 |
Nederland | 13 |
Oostenrijk | 12 |
Polen | 27 |
Portugal | 12 |
Slovenië | 4 |
Slowakije | 7 |
Spanje | 27 |
Tsjechische Republiek | 12 |
Verenigd Koninkrijk | 29 |
Zweden | 10 |
De beslissingen komen tot stand wanneer zij ten minste 232 stemmen hebben verkregen en de meerderheid van de leden voorstemt, indien zij krachtens de Grondwet op voorstel van de Commissie moeten worden genomen. In de overige gevallen komen de beslissingen tot stand wanneer zij ten minste 232 stemmen hebben verkregen en ten minste tweederde van de leden voorstemmen.
Een lid van de Europese Raad of van de Raad kan verlangen dat, in de gevallen waarin de Europese Raad of de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een handeling vaststelt, wordt nagegaan of de lidstaten welke die gekwalificeerde meerderheid vormen ten minste 62 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen. Indien blijkt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan, is de handeling niet vastgesteld.
3. Voor latere toetredingen wordt de in lid 2 bedoelde drempel zo berekend, dat de drempel van de in stemmen uitgedrukte gekwalificeerde meerderheid niet hoger ligt dan die welke volgt uit de tabel in de verklaring betreffende de uitbreiding van de Europese Unie, die opgenomen is in de slotakte van de Conferentie die het Verdrag van Nice heeft vastgesteld.
4. De onderstaande bepalingen betreffende de bepaling van de gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden van kracht op 1 november 2009:
-- artikel I-44, lid 3, derde, vierde en vijfde alinea, van de Grondwet;
-- artikel I-59, lid 5, tweede en derde alinea, van de Grondwet;
-- artikel I-60, lid 4, tweede alinea, van de Grondwet;
-- artikel III-179, lid 4, derde en vierde alinea, van de Grondwet;
-- artikel III-184, lid 6, derde en vierde alinea, van de Grondwet;
-- artikel III-184, lid 7, derde en vierde alinea, van de Grondwet;
-- artikel III-194, lid 2, tweede en derde alinea, van de Grondwet;
-- artikel III-196, lid 3, tweede en derde alinea, van de Grondwet;
-- artikel III-197, lid 4, tweede en derde alinea, van de Grondwet;
-- artikel III-198, lid 2, derde alinea, van de Grondwet;
-- artikel III-312, lid 3, derde en vierde alinea, van de Grondwet;
-- artikel III-312, lid 4, derde en vierde alinea, van de Grondwet;
-- artikel 1, tweede, derde en vierde alinea, en artikel 3, lid 1, tweede, derde en vierde alinea, van het protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en van Ierland ten aanzien van het beleid inzake grenscontrole, asiel en immigratie, evenals ten aanzien van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken en de politiële samenwerking;
-- artikel 1, tweede, derde en vierde alinea, en artikel 5, derde, vierde en vijfde alinea, van het protocol betreffende de positie van Denemarken.
Tot en met 31 oktober 2009 geldt, in gevallen waarin niet alle leden van de Raad aan de stemming deelnemen, namelijk in de gevallen bedoeld in de in de eerste alinea genoemde artikelen, gekwalificeerde meerderheid van stemmen als hetzelfde aantal gewogen stemmen en hetzelfde aantal leden van de Raad alsmede, in voorkomend geval, hetzelfde percentage van de bevolking van de betrokken lidstaten, als vastgesteld in lid 2.
Artikel 3
Tot aan de inwerkingtreding van het in artikel I-24, lid 4, van de Grondwet bedoelde Europees besluit kan de Raad bijeenkomen in de in artikel I-24, leden 2 en 3, genoemde formaties en in de formaties voorkomende op een lijst die de Raad Algemene Zaken bij Europees besluit vaststelt met gewone meerderheid van stemmen.
TITEL III BEPALINGEN BETREFFENDE DE COMMISSIE MET INBEGRIP VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN VAN DE UNIE
Artikel 4
De leden van de Commissie die op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa in functie zijn, blijven in functie tot het eind van hun ambtstermijn. Op de dag waarop de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie wordt benoemd, eindigt evenwel de ambtstermijn van het lid dat dezelfde nationaliteit heeft als de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie.
TITEL IV BEPALINGEN BETREFFENDE DE SECRETARIS-GENERAAL VAN DE RAAD, HOGE VERTEGENWOORDIGER VOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID, EN DE PLAATSVERVANGEND SECRETARIS-GENERAAL VAN DE RAAD
Artikel 5
De ambtstermijnen van de secretaris-generaal van de Raad, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, en de plaatsvervangend secretaris-generaal van de Raad eindigen op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. De Raad benoemt een secretaris-generaal overeenkomstig artikel III-344, lid 2, van de Grondwet.
TITEL V BEPALINGEN BETREFFENDE DE ADVIESORGANEN
Artikel 6
Tot aan de inwerkingtreding van het in artikel III-386 van de Grondwet bedoelde Europees besluit is de zetelverdeling van de leden van het Comité van de Regio's als volgt:
land | zetels |
---|---|
België | 12 |
Cyprus | 6 |
Denemarken | 9 |
Duitsland | 24 |
Estland | 7 |
Finland | 9 |
Frankrijk | 24 |
Griekenland | 12 |
Hongarije | 12 |
Ierland | 9 |
Italië | 24 |
Letland | 7 |
Litouwen | 9 |
Luxemburg | 6 |
Malta | 5 |
Nederland | 12 |
Oostenrijk | 12 |
Polen | 21 |
Portugal | 12 |
Slovenië | 7 |
Slowakije | 9 |
Spanje | 21 |
Tsjechische Republiek | 12 |
Verenigd Koninkrijk | 24 |
Zweden | 12 |
Artikel 7
Tot aan de inwerkingtreding van het in artikel III-389 van de Grondwet bedoelde Europees besluit is de zetelverdeling van de leden van het Economisch en Sociaal Comité als volgt:
land | zetels |
---|---|
België | 12 |
Cyprus | 6 |
Denemarken | 9 |
Duitsland | 24 |
Estland | 7 |
Finland | 9 |
Frankrijk | 24 |
Griekenland | 12 |
Hongarije | 12 |
Ierland | 9 |
Italië | 24 |
Letland | 7 |
Litouwen | 9 |
Luxemburg | 6 |
Malta | 5 |
Nederland | 12 |
Oostenrijk | 12 |
Polen | 21 |
Portugal | 12 |
Slovenië | 7 |
Slowakije | 9 |
Spanje | 21 |
Tsjechische Republiek | 12 |
Verenigd Koninkrijk | 24 |
Zweden | 12 |