DEEL III: Beleid en werking van de Unie

TITEL VI: WERKING VAN DE UNIE

HOOFDSTUK II: FINANCIËLE BEPALINGEN

AFDELING 2: DE JAARLIJKSE BEGROTING VAN DE UNIE

ARTIKEL III-403

Het begrotingsjaar begint op 1 januari en verstrijkt op 31 december.

ARTIKEL III-404

De jaarlijkse begroting van de Unie wordt bij Europese wet vastgesteld overeenkomstig de volgende bepalingen:

1. Iedere instelling maakt voor 1 juli een raming op van haar uitgaven voor het volgende begrotingsjaar. De Commissie voegt die ramingen samen in een ontwerpbegroting, die afwijkende ramingen mag inhouden.

Dit ontwerp omvat een raming van de uitgaven en een raming van de ontvangsten.

2. De Commissie dient uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar bij het Europees Parlement en bij de Raad een voorstel in dat de ontwerpbegroting bevat.

De Commissie kan de ontwerpbegroting in de loop van de procedure wijzigen totdat het in punt 5 bedoelde bemiddelingscomité bijeen wordt geroepen.

3. De Raad stelt zijn standpunt over de ontwerpbegroting vast en deelt dit standpunt uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement mee. De Raad stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van de redenen die hem hebben geleid tot het vaststellen van zijn standpunt.

4. Indien het Europees Parlement binnen een termijn van tweeënveertig dagen na deze mededeling:

a) het standpunt van de Raad goedkeurt, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting vastgesteld;

b) geen besluit heeft genomen, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting geacht te zijn vastgesteld;

c) met een meerderheid van zijn leden amendementen aanneemt, wordt het aldus geamendeerde ontwerp toegezonden aan de Raad en aan de Commissie. De voorzitter van het Europees Parlement roept in overleg met de voorzitter van de Raad onverwijld het bemiddelingscomité bijeen. Het bemiddelingscomité komt evenwel niet bijeen indien de Raad het Europees Parlement binnen een termijn van tien dagen na de toezending van het ontwerp meedeelt dat hij alle amendementen van het Parlement aanvaardt.

5. Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen en heeft tot taak om, op basis van de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad, binnen een termijn van eenentwintig dagen nadat het is bijeengeroepen, met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen, overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijk ontwerp.

De Commissie neemt deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt alle initiatieven die nodig zijn om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.

6. Indien het bemiddelingscomité binnen de in punt 5 bedoelde termijn van eenentwintig dagen overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk ontwerp, beschikken het Europees Parlement en de Raad over een termijn van veertien dagen, te rekenen vanaf de datum van deze overeenstemming, om het gemeenschappelijk ontwerp goed te keuren.

7. Indien, binnen de in punt 6 genoemde termijn van veertien dagen:
a) zowel het Europees Parlement als de Raad het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt of geen besluit neemt, of één van deze instellingen het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt terwijl de andere geen besluit neemt, wordt de Europese wet houdende vaststelling van de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk ontwerp, of

b) zowel het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden, als de Raad het gemeenschappelijk ontwerp afwijst, of indien één van deze instellingen het gemeenschappelijk ontwerp afwijst en de andere geen besluit neemt, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerp-begroting ingediend, of

c) het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden het gemeenschappelijk ontwerp afwijst terwijl de Raad het goedkeurt, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting ingediend, of

d) het Europees Parlement het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt, terwijl de Raad het afwijst, kan het Europees Parlement binnen veertien dagen na de afwijzing door de Raad met een meerderheid van zijn leden en van drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen besluiten alle of een aantal van de in punt 4, onder c), bedoelde amendementen te bevestigen. Indien een amendement van het Europees Parlement niet wordt bevestigd, wordt het in het bemiddelingscomité overeengekomen standpunt ten aanzien van de begrotingsonderdelen waarop het amendement betrekking heeft, ingenomen. De Europese wet houdende vaststelling van de begroting wordt geacht op deze basis definitief te zijn vastgesteld.

8. Indien het bemiddelingscomité niet binnen de in punt 5 genoemde termijn van eenentwintig dagen overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk ontwerp, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting ingediend.

9. Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de Europese wet houdende vaststelling van de begroting definitief is vastgesteld.

10. Iedere instelling oefent de haar bij dit artikel toegekende bevoegdheden uit met inachtneming van de Grondwet en van de krachtens de Grondwet vastgestelde handelingen, in het bijzonder die welke betrekking hebben op de eigen middelen van de Unie en op het evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven.

ARTIKEL III-405

1. Indien aan het begin van een begrotingsjaar de Europese wet houdende vaststelling van de begroting niet definitief is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks per hoofdstuk, overeenkomstig de in artikel III-412 bedoelde Europese wet, worden verricht, met een maximum van een twaalfde van de in hetzelfde hoofdstuk van de begroting van het vorige begrotingsjaar opgenomen kredieten, en zonder meer dan een twaalfde te mogen bedragen van de in hetzelfde hoofdstuk van de ontwerpbegroting opgenomen kredieten.

2. De Raad kan, op voorstel van de Commissie en met inachtneming van de overige in lid 1 gestelde voorwaarden, bij Europees besluit uitgaven van meer dan een twaalfde toestaan overeenkomstig de in artikel III-412 bedoelde Europese wet. De Raad zendt dit besluit onverwijld aan het Europees Parlement.

Dit Europees besluit voorziet in de beschikbaarstelling van de nodige middelen voor de toepassing van dit artikel, met inachtneming van de in artikel I-54, leden 3 en 4, bedoelde Europese wetten.

Het Europees besluit wordt van kracht op de dertigste dag volgende op de vaststelling ervan indien het Europees Parlement binnen die termijn niet bij meerderheid van zijn leden besluit die uitgaven te verminderen.

ARTIKEL III-406

Onder de voorwaarden bepaald bij de in artikel III-412 bedoelde Europese wet, kunnen de niet op personeelsuitgaven betrekking hebbende kredieten welke aan het einde van het begrotingsjaar ongebruikt zijn gebleven, worden overgedragen, evenwel uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar.

De kredieten worden ingedeeld in hoofdstukken, waarin de uitgaven worden gegroepeerd naar hun aard en bestemming en onderverdeeld overeenkomstig de in artikel III-412 bedoelde Europese wet.

De uitgaven:

- van het Europees Parlement,

- van de Europese Raad en van de Raad,

- van de Commissie, en

- van het Hof van Justitie van de Europese Unie,

worden als afzonderlijke afdelingen in de begroting opgenomen, onverminderd een speciale regeling voor bepaalde gemeenschappelijke uitgaven.