DEEL III: Beleid en werking van de Unie
TITEL IV: ASSOCIATIE VAN DE LANDEN EN GEBIEDEN OVERZEE
ARTIKEL III-286
1. De niet-Europese landen en gebieden die bijzondere betrekkingen onderhouden met Denemarken, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, worden met de Unie geassocieerd. Die landen en gebieden, hierna genoemd landen en gebieden, worden opgesomd in bijlage II.
Deze titel is op Groenland van toepassing, behoudens de bijzondere bepalingen van het protocol betreffende de bijzondere regeling van toepassing op Groenland.
2. Doel van de associatie is het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling van deze landen en gebieden en de totstandbrenging van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Unie.
De associatie schept in de eerste plaats de mogelijkheid, de belangen en de voorspoed van de inwoners van die landen en gebieden te bevorderen, om hen zodoende te brengen tot de economische, sociale en culturele ontwikkeling welke zij verwachten.
ARTIKEL III-287
Door de associatie worden de volgende doeleinden nagestreefd:
a) de lidstaten passen op hun handelsverkeer met deze landen en gebieden de regeling toe welke zij krachtens de Grondwet met elkaar overeenkomen;
b) ieder land of gebied past op zijn handelsverkeer met de lidstaten en de andere landen en gebieden de regeling toe die het toepast op de Europese staat waarmede het bijzondere betrekkingen onderhoudt;
c) de lidstaten dragen bij in de investeringen welke vereist zijn voor de ontwikkeling van die landen en gebieden;
d) wat betreft de door de Unie gefinancierde investeringen, staat de deelneming in aanbestedingen en leveranties onder gelijke voorwaarden open voor alle onderdanen en rechtspersonen van de lidstaten en van de landen en gebieden;
e) in de betrekkingen tussen de lidstaten en deze landen en gebieden wordt het recht van vestiging van de onderdanen en rechtspersonen op voet van non-discriminatie geregeld overeenkomstig de bepalingen van titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, onderafdeling 2, betreffende het recht van vestiging en met toepassing van de daarin vastgestelde procedures, behoudens de krachtens artikel III-291 vastgestelde handelingen.
ARTIKEL III-288
1. De goederen van oorsprong uit de landen en gebieden profiteren bij hun invoer in de lidstaten van het bij de Grondwet ingestelde verbod op douanerechten tussen de lidstaten.
2. Bij invoer in deze landen en gebieden zijn overeenkomstig artikel III-151, lid 4, douanerechten op goederen uit de lidstaten en uit de andere landen en gebieden verboden.
3. De landen en gebieden kunnen evenwel douanerechten heffen welke in overeenstemming zijn met de eisen van hun ontwikkeling en de behoeften van hun industrialisatie, of welke van fiscale aard zijn en ten doel hebben in hun begrotingsmiddelen te voorzien.
De in de eerste alinea bedoelde rechten mogen niet hoger zijn dan de invoerrechten welke worden geheven op producten uit de lidstaat waarmede elk land of gebied bijzondere betrekkingen onderhoudt.
4. Lid 2 is niet van toepassing op landen en gebieden die uit hoofde van de bijzondere internationale verplichtingen waaraan zij zijn onderworpen, reeds een non-discriminatoir douanetarief toepassen.
5. De heffing of wijziging van douanerechten op de in de landen en gebieden ingevoerde goederen mag noch in rechte noch in feite aanleiding geven tot rechtstreekse of onrechtstreekse discriminatie tussen importen uit verschillende lidstaten.
ARTIKEL III-289
Indien het peil van de rechten op goederen van herkomst uit een derde land bij invoer in een land of gebied van dien aard is dat, als gevolg van de toepassing van artikel III-288, lid 1, het handelsverkeer zich ten nadele van een der lidstaten kan verleggen, kan deze staat de Commissie verzoeken, de overige lidstaten voor te stellen de nodige corrigerende maatregelen te treffen.
ARTIKEL III-290
Behoudens de bepalingen betreffende de volksgezondheid, de openbare veiligheid en de openbare orde, wordt het vrije verkeer van werknemers uit de landen en gebieden binnen de lidstaten en van werknemers uit de lidstaten binnen de landen en gebieden geregeld bij overeenkomstig artikel III-291 vastgestelde handelingen.
ARTIKEL III-291
De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, op basis van de resultaten die in het kader van de associatie van de landen en gebieden met de Unie zijn bereikt, met eenparigheid van stemmen bij Europese wet, kaderwet, verordening en bij Europees besluit de regels en de procedure voor de associatie van de landen en gebieden met de Unie vast. Deze wetten en kaderwetten worden vastgesteld na raadpleging van het Europees Parlement.