DEEL III: Beleid en werking van de Unie
TITEL III: INTERN BELEID EN OPTREDEN
HOOFDSTUK I: INTERNE MARKT
AFDELING 5: REGELS BETREFFENDE DE MEDEDINGING
Onderafdeling 1: Regels voor ondernemingen
ARTIKEL III-161
1. Onverenigbaar met de interne markt en verboden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en tot doel of gevolg hebben dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst, en met name die welke bestaan in:
a) het rechtstreeks of onrechtstreeks bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden;
b) het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen;
c) het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen;
d) het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;
e) het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.
2. De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig.
3. Lid 1 kan echter buiten toepassing worden verklaard:
waarmee wordt bijdragen tot verbetering van de productie of van de verdeling van producten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, zonder dat evenwel aan de betrokken ondernemingen:
a) beperkingen worden opgelegd welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn;
b) de mogelijkheid wordt gegeven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.
ARTIKEL III-162
Onverenigbaar met de interne markt en verboden, voorzover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is misbruik door een of meer ondernemingen van een machtspositie op de interne markt of op een wezenlijk deel daarvan.
Dit misbruik kan met name bestaan in:
a) het rechtstreeks of onrechtstreeks opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden;
b) het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van verbruikers;
c) het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;
d) het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.
ARTIKEL III-163
De Raad stelt op voorstel van de Commissie Europese verordeningen vast voor de toepassing van de in de artikelen III-161 en III-162 neergelegde beginselen. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement. Die Europese verordeningen hebben met name ten doel:
a) de nakoming van de in artikel III-161, lid 1, en in artikel III-162 bedoelde verbodsbepalingen te bewerkstelligen door de instelling van geldboeten en dwangsommen;
b) de regels voor de toepassing van artikel III-161, lid 3, vast te stellen met inachtneming van de noodzaak, enerzijds een doeltreffend toezicht te verzekeren en anderzijds de administratieve controle zoveel mogelijk te vereenvoudigen;
c) in voorkomende gevallen de werkingssfeer van de artikelen III-161 en III-162 voor de verschillende bedrijfstakken nader vast te stellen;
d) de taak van de Commissie, respectievelijk van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de toepassing van de in deze alinea bedoelde bepalingen vast te stellen;
e) de verhouding vast te stellen tussen de wetgevingen van de lidstaten enerzijds en deze onderafdeling en de ter uitvoering van dit artikel vastgestelde Europese verordeningen, anderzijds.
ARTIKEL III-164
Tot de inwerkingtreding van de Europese verordeningen die op grond van artikel III-163 worden vastgesteld, beslissen de autoriteiten van de lidstaten, in overeenstemming met hun nationale recht, met artikel III-161, met name lid 3, en artikel III-162, over de toelaatbaarheid van mededingingsregelingen en over het misbruik van een machtspositie op de interne markt.
ARTIKEL III-165
1. Onverminderd artikel III-164 ziet de Commissie toe op de toepassing van de in de artikelen III-161 en III-162 neergelegde beginselen. Op verzoek van een lidstaat of ambtshalve, en in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, welke haar daarbij behulpzaam zijn, stelt de Commissie een onderzoek in naar de gevallen van vermoedelijke inbreuk op die beginselen. Indien haar blijkt dat inbreuk is gemaakt, stelt zij middelen voor om daaraan een eind te maken.
2. Wordt aan de in lid 1 bedoelde inbreuken geen eind gemaakt, dan stelt de Commissie een met redenen omkleed Europees besluit vast waarbij de inbreuk op de beginselen wordt geconstateerd. Zij kan haar besluit bekendmaken en de lidstaten machtigen maatregelen - waarvan zij de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt - te nemen om de toestand te verhelpen.
3. De Commissie kan Europese verordeningen vaststellen betreffende groepen overeenkomsten ten aanzien waarvan de Raad overeenkomstig artikel III-163, tweede alinea, onder b), een Europese verordening heeft vastgesteld.
ARTIKEL III-166
1. De lidstaten nemen of handhaven met betrekking tot de openbare bedrijven en de ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen, geen enkele maatregel die in strijd is met de Grondwet, met name artikel I-4, lid 2, en de artikelen III-161 tot en met III-169.
2. Ondernemingen die zijn belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie, vallen onder de bepalingen van de Grondwet, met inbegrip van de mededingingsregels, voorzover de toepassing van die bepalingen de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert. De ontwikkeling van het handelsverkeer mag niet worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Unie.
3. De Commissie ziet toe op de toepassing van dit artikel en stelt, indien nodig, Europese verordeningen of besluiten vast.